Op 4 juli 2024 heeft Gedeputeerde Staten Provinciale Staten laten weten het proces op te willen gaan starten gericht op bouw van nieuwe schepen voor de Westerschelde Ferry en dit te doen als project van de Provincie Zeeland. Daarbij is ten aanzien van de exploitatie gemeld: “Vooralsnog gaan wij daarbij uit van het handhaven van de status van Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB), zoals eerder door uw Staten besloten. Deze diensten bevinden zich op het grensvlak tussen publieke belangen op nationaal en decentraal niveau en de regels van de interne markt. Voorbeelden van DAEB’s zijn onrendabele openbaarvervoersdiensten, sociale verzekeringsdiensten en publieke omroepdiensten. Decentrale overheden mogen deze diensten beleggen bij een onderneming, als de markt de diensten onvoldoende oppakt of deze niet tegen maatschappelijk aanvaardbare voorwaarden verricht. Op grond van de categorisering als DAEB wordt de exploitatie ondergebracht bij de Westerschelde Ferry BV. “
Op 15 november 2024 heeft Provinciale Staten het statenvoorstel startnotitie Vervanging schepen Westerschelde Ferry vastgesteld en dit als groot project benoemd. Dit betekent dat in verschillende fasen toegewerkt zal worden naar een voorstel over vervanging van de huidige schepen. Een besluit daarover dient te worden genomen aan het einde van de ontwerpfase. Tot midden 2025 loopt voorafgaand aan de ontwerpfase nog de definitiefase, waarin het project eerst nader wordt gekaderd. Wanneer niet voor 1 januari 2029 tot nieuwe schepen kan worden gekomen wordt voorzien dat investeringen in de huidige schepen noodzakelijk zijn.
De Provincie Zeeland heeft als 100% aandeelhouder een financieel risico dat zij in haar rol als aandeelhouder aanvullende middelen aan de Westerschelde Ferry BV ter beschikking dient te stellen (agiostorting) in het geval het Eigen Vermogen van de Westerschelde Ferry BV onvoldoende zou zijn om mogelijke negatieve financiële resultaten veroorzaakt door o.a. tegenvallende aantallen passagiers, onverwachte hoge onderhoudskosten, stijgende brandstofkosten en een stijging van de energieprijzen, op te kunnen vangen.